Controle bundelrichting koplamp
Bij dimlicht moet de bovenkant van de lichtbundel 1 10 cm (4 in) lager zijn dan het midden van de gloeilamp van de koplamp en recht vooruit gecentreerd zijn op 10 m (32 ft 10 in).
- Controleer of de bandenspanning volgens de specificatie is. Raadpleeg het hoofdstuk Bandenspanning voor meer informatie.
-
Controleer of de rijhoogte (voorspanning) van de achtervering overeenkomt met de specificatie. Raadpleeg het hoofdstuk Voorspanning achterschokdemper (rijhoogte) inspectie voor details.
-
Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond met de koplamp 10 m (32 ft 10 in) van een wand.
-
Zet de motorfiets helemaal rechtop, met de rijder en passagier (indien van toepassing) er op.
-
Start de motor en zet de koplamp op dimlicht. Bekijk de lichtbundel van de koplamp op de wand.
-
Maak de nodige afstellingen voor het richten van de koplamp.

NUMMER | BESCHRIJVING |
---|---|
1 | 10 cm (4 in) tot bovenrand van bundel |
2 | Meetafstand = 10,0 m (32 ft 10 in) |
3 | Midden bundelrichting koplamp |